Brieven aan mijn overgrootouders (2)

In navolging van de publicatie van de geüpdatete genealogie Linders-Woensdrecht 23 juli, neem ik nu eens de brieven door van Jacobus (Sjaak) Linders (LW103), Ludovicus (Louis) de Dooij en Kees Dircken. In dit artikel ga ik niet in op wát de mannen schreven, maar enkel wat zij volgens allerlei bronnen deden aan de hand van hun regimentsnummer. 

Sjaak was een oudere broer van mijn overgrootvader Linders, hij zou later trouwen en zich vestigen in Hellevoetsluis onder Rotterdam. De brieven die hij stuurde waren afkomstig uit Nederlands Indië in de tweede helft van de jaren ’40, tijdens de politionele acties dus.

Even de oude geschiedenislessen naar boven halen. De politionele acties waren deel van de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië. Deze strijd was begonnen twee dagen na de Japanse capitulatie op 17 augustus 1945, toen er gevechten uitbraken tussen Indonesische nationalisten en Britse militairen die zich bezig hadden gehouden met de bevrijding van Indië, onder anderen in Soerabaja in oktober 1945. In maart 1946 kwamen de eerste Nederlandse militairen in om Britse stellingen over te nemen, en begon de strijd tegen Indonesische onafhankelijkheid, een strijd die zou duren tot in 1949. Het zou een bijzonder lelijke strijd worden. Ik laat het hier even bij, aannemende dat de meesten hierover wel op school geleerd hebben. Sjaak stuurde dus een aantal brieven naar mijn overgrootoma en de bedoeling is hier om te kijken of er te achterhalen valt waar hij gelegerd was en wat hij precies deed. Ik kreeg daarbij heel veel hulp van dhr. Luud Bieringa, zoon van een Indië-veteraan, die een rapportage opstelde waaruit ik veel zal citeren.

Brief uit Padang, 28 februari 1947. (Afbeelding: familiefoto/hergebruik niet toegestaan).

Brief uit Padang, juli 1947. (Afbeelding: familiefoto/hergebruik niet toegestaan).

Brief van Jac. Linders uit Padang, 15 juli 1948. (Afbeelding: familiefoto/hergebruik niet toegestaan).

Deze drie brieven van Sjaak, of althans de gegevens op de enveloppen gaven al een hoop informatie. Zo werd het regimentsnummer vermeld; 150514000, en ‘1ste bataljon regiment jagers’. Laatste is ook te lezen op de tweede brief: “Jager Jac. Linders, O.C. 1-reg jagers, Padang, Sumatra“. Het regimentsnummer duidt naast het eerste regiment jagers ook op zijn rang als jager eerste klasse “O.V.W.”. Laatste is belangrijk: O.V.W. staat voor oorlogsvrijwilliger, oftewel: Sjaak ging niet naar Indië vanwege dienstplicht. Beroepsmilitair dus. 

Het eerste bataljon regiment jagers werd op 1 januari 1945 opgericht in het toen reeds bevrijdde Eindhoven. Het regiment vertrok naar Wokingham in Engeland later dat jaar en voer vanuit daar aan boord van de ‘Nieuw-Amsterdam‘ uit op 28 oktober 1945 met bestemming Nederlands-Indië. Aldaar werd ‘t regiment echter gestationeerd op 20 november van daar jaar te Koeala Ketjil in de Engelse kolonie Malakka. Dit was omdat ‘t Britse leger, die de op Japan veroverde gebieden onder controle had, de Nederlandse soldaten geen toegang wilde geven. Uiteindelijk werd dit verbod opgeheven en ‘t regiment landde op 13 maart 1946 in Tandjoek Priok te Batavia, Java dus.

De Nieuw-Amsterdam was een cruiseschip van de Holland-Amerikalijn, gebouwd in 1938. Tussen 1940 en 1946 was het in dienst van ‘t leger als troepenschip. Op deze foto het schip vlak voordat het weer in dienst genomen werd als cruiseschip. (Afbeelding: Rotterdamse Droogdok Maatschappij Archief)

Luud citeerde over Sjaak Linders uit het ‘Gedenkboek één regiment jagers’ door K. Rockx en uit ‘Jagers en jagerslatijn: kroniek van het eerste bataljon jagers OVW 1945-1948; gedenkboek over de ervaringen van een OVW-bataljon.’

“Het OVW-bataljon 1-RJ bestond voornamelijk uit vrijwilligers uit Brabant en Limburg. Na de opleiding bij het 2de RNID (Royal Netherlands Infantery Depot) te Fournes (Frankrijk) werd het bataljon gelegerd in Zeeuws-Vlaanderen en ingezet bij de beveiliging van Antwerpen. Later deed het bataljon dienst in Brabant, Utrecht, Zuid-Holland, Groningen en Bocholt (Duitsland). Via Engeland, waar het bataljon werd voorzien van de noodzakelijke uitrusting, vertrok het naar Indië. Daar de bevelhebber van het South East Asia Command (SEAC), de admiraal Mountbatten, vanaf 2 november 1945 een landingsverbod op Java en Sumatra voor Nederlandse troepen had ingesteld werd er uitgeweken naar Malakka. Dit verbod is in maart 1946 opgeheven. Kort nadat het bataljon begin maart in Batavia arriveerde nam het posten over van de daar gelegerde KNIL eenheden. In plaatsen als Depok, Tjiteureup, Pondok Benda en Tjileungsir werden door het bataljon stellingen betrokken. Op 24 maart 1946 nam een peloton van de 2de compagnie deel, samen met het KNIL, aan de bezetting van Depok.”

Niet helemaal duidelijk is me hier wanneer ‘t bataljon precies opgeleid werd, en wat er met de beveiliging van Antwerpen bedoeld wordt. Antwerpen moest beveiligd worden tijdens de slag om de Schelde (lijkt me), maar da’s denk ik te vroeg op de tijdlijn.

Een patrouille loopt door een rijstveld tijdens de ‘actie infanterie’ te Depok met het KNIL in juli 1946, waar ook Sjaaks regiment aan deelnam. (Afbeelding: Nationaal Archief)

Het bataljon werkte in de eerste fase van de politionele acties dus op Java; waar al gauw successen geboekt werden.

“Door intensief te patrouilleren en acties, zoals eind april bij Loeloet en op 7 juni de zuiveringsactie in brigadeverband in het gebied tussen Klender en Pondok Gedeh werden de infiltraties en de terreur van de tegenstander tegengegaan. In juli werd het bataljon afgelost en verplaatst naar Batavia en Pasar Djoemahat. De 1ste compagnie bleef in de voorste lijn en bezette op 22 juli Pasirkapa nabij Buitenzorg. Medio augustus werd het bataljon aangewezen als ‘Java-reserve’. Dit hield in dat het bataljon waar nodig op Java ingezet kon worden. Tot november bleef het bataljon zijn posities rond Batavia innemen.”

Een konvooi van de genie onderweg na de bevrijding van de zeventien kilometer lange weg van Tjiteureup naar Tjileungsir op 19 juli 1946 De kans op hinderlagen was groot en de opmarsstelling moest beveiligd worden. (Afbeelding: Nationaal Archief)

Nadat de eerste strijd rond Batavia en Buitenzorg op Java geleverd was, werden de militairen als ‘Java-reserve’ afgelost door de ‘7-decemberdivisie’ en naar de Sumatraanse westkust gestuurd, naar Padang en omgeving. Aldaar waren zij gelegerd in de noordsector van Padang en belast met de beveiliging van een vliegveld. In januari 1947 werden door ‘t bataljon een aantal kampongs ‘gezuiverd’, o.a. Nanggalo, Koerogadoeng en Pondokkopi. Daarna werd het rustiger rond Padang.

“Tijdens de eerste politionele actie, op 21 juli 1947, trok het bataljon op naar het noorden en bezette Pasar Baroe, Loeboekboeaja, Baringin en Loeboekaloeng. Enkele weken na de actie werd het bataljon afgelost door 1-8 RI en gelegerd in Padang. De 3de compagnie kwam in Si Goentoer Moeda en Boengoes zuid van Padang te liggen. Deze rust duurde echter niet lang. In december loste het bataljon 2-14 RI af dat ten westen en zuiden van Padang gelegerd was. In dit gebied met posten te Indaroeng, Bandarboeat en Ladang verbleef het bataljon tot aan de repatriëring.”

1947 is ook het jaar waarin Sjaak zijn brieven naar huis stuurde. Luud vroeg zich af of hij misschien schrijver, administrateur, fourier of intendance was, aangezien hij een eigen stempel had. Misschien hield hij overzicht over de fourage, of verzorgde hij de post voor hogere staf.. Ik heb geen inzage in zijn militair stamboek, dus precies weet ik het niet.

Luud vermeld dat jager Linders op 15 januari 1948 nog gelegerd was op Sumatra. Op 4 mei 1948 werd hij, en daarmee volgens mij de hele ondersteuningscompagnie waar hij lid van was, gerepatriëerd naar Nederland. De sfeer moet wat bedrukt geweest zijn, want men had 23 man verlies geleden. Het terugbrengen ging aan boord van de ‘Groote Beer’, een in 1944 in Amerika gebouwd schip dat door de Nederlandse overheid aangekocht was om troepen van en naar Indië te vervoeren. De Groote Beer werd later (1951) nog gebruikt om Molukse gezinnen naar Nederland te brengen en ging daarna aan de slag als emigrantenschip op Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. De stukjes vaderlandse geschiedenis van die jaren komen dus in zekere zin samen in één schip. Sjaak zou trouwen en zich vestigen in Hellevoetsluis.

Op deze foto Sjaak Linders vooraan, zittend. Let op het andere uniform dat hij aanheeft. (Afbeelding: familiefoto/hergebruik niet toegestaan)

‘De Vrije Grom’ was de scheepskrant tijdens Sjaaks terugreis op ‘de Groote Beer’. Ze verscheen wanneer de redactie tijd had. (Afbeelding: Indiëgangers.nl)

Humor! Onder ‘t kopje “omgang met Nederlandse inheemsen”. (Afbeelding: Indiëgangers.nl)

Oma Linders kreeg in die jaren nog meer brieven uit Nederlands-Indië. Haar broer Ludovicus (Louis) de Dooij en zwager C.M. (Kees) Dircken waren eveneens in dienst daar. In tegenstelling tot Sjaak waren Louis en Kees dienstplichtige soldaten. Ze maakten deel uit van de C-divisie ‘7-december’ van de 1ste compagnie van het 3de bataljon van het 3de regiment infanterie (1-3-3 RI), bijgenaamd ‘de Blubbertrappers’. Dat zij bij elkaar ‘ingedeeld’ waren was geen toeval: de compagnie was op 1 juli 1946 te Bergen op Zoom opgericht. Ik citeer voor dit deel van ‘t verhaal via Luud uit ‘Met 3-3 RI in de tropen’ (1949) van J.A.J. de Groot, P. van der Geest en G.M. van Rossum. 

Louis de Dooij (links) en Kees Dircken (rechts) op een foto die waarschijnlijk gemaakt werd tijdens de korte opleiding in Nederland. (Afbeelding: familiefoto/hergebruik niet toegestaan)

Het 3de regiment infanterie kennen we in Berrege al lang; al was het maar van het beeld boven de poort van het Markiezenhof, cadeau van de gemeente Bergen op Zoom aan de militairen in 1914 vanwege hun honderdjarig bestaan. (Foto door mijzelf, 12/9-2018)

Ik heb hier een brief uit Medan van 14 juni 1949, gestuurd door Louis, en een brief van Kees Dircken, ook uit Medan, van 24 december 1948. Medan is gelegen op het noordelijke deel van Sumatra. Met de havenstad Belawan vormt ze een belangrijke plek aan de Straat van Malakka. Daar zou de diensttijd van Kees en Louis zich afspelen. Het regiment vertrok op 26 september 1946 naar Indië aan boord van de Kota Agoeng. Een maand later, op 26 oktober 1946, kwamen zij aan te Medan. 

“Het bataljon was gevormd uit dienstplichtigen van de lichting ’45 en was een van de zes Bewakingsbataljons “7 December”. Deze bataljons werden in Indië, ondanks de korte opleiding en lichte bewapening, ingezet als ‘gewone’ infanterie eenheden. Na aankomst te Belawan werd het bataljon gelegerd op posten in en rond Medan en Belawan.”

Op de foto hieronder andere dienstplichtigen, op weg van Kampen naar Rotterdam om op hetzelfde schip als Louis en Kees naar Indië te gaan. Het relevante aan deze foto vind ik het woord ‘gedwongen’, wat rechtsboven op de wagon is gekrijt. Dat deze jongens moesten gaan vechten lag niet altijd goed bij het thuisfront; men had uiteraard de oorlog vers in het geheugen en dat zij, zoals ik in het citaat hierboven vermeld staat, met een korte training en licht bewapend als gewone infanterist aan de slag moesten.

Afbeelding: Indiëgangers.nl

Op deze foto, gemaakt op de Kota Agoeng op de heenreis waar ook Louis en Kees aan deelnamen, kijken de mannen naar de “Afrikaansche kust”. Waarschijnlijk is het de Egyptische kust, net vóór of na het schip door het Suezkanaal voer. Afbeelding: Indiëgangers.nl

De taak van het regiment begon in januari 1947 met de weg van Medan naar Belawan. 

“Op 2 januari 1947 leverde het de flankdekking bij een actie waarbij de posten van de Z-Brigade verder naar het zuiden werden verplaatst. Ook nam het bataljon deel aan acties voor de beveiliging van de weg Belawan-Medan zoals op 7 januari bij Poeloe Brayan en Gloegoer. Vanaf 10 januari kreeg het bataljon de beveiliging van het weggedeelte Mabar-Poeloeh Brayan toegewezen. Na 27 mei was het gebied vergroot en liep het van Belawan tot Gloegoer met o.a. posten te Laboehan, Titipapan, Belawan, Helvetia en Mabar (Noordsector).”

In de loop van 1947 en 1948 behelsten de acties ook het innemen van gebied zelf. 

“Tijdens de 1e politionele actie, op 21 juli 1947, patrouilleerde het bataljon aan de demarcatielijn om infiltraties te voorkomen. Hierna loste het de aanvalstroepen af in de veroverde gebieden zoals Hamperan Perak, Bantam Betoel, Arnhemia en Deli Toea en zuiverde de omgeving. Op 29 juli bezette het bataljon Saentis en op 4 augustus met 4-2 RI Tandjoeng Poera. Na de eerste politionele actie werd het bataljon gelegerd zuidwest van Medan rond Sibolangit, Bindjei, Arnhemia. Geleidelijk werd het gebied door het bataljon gezuiverd. Na een grootscheepse actie op 16 oktober werd in het westen Bohorok bezet. Dan volgden er acties naar het zuiden en kwam ook dit gebied onder controle. Met de bezetting van Telaga, op 11 februari 1948, was het meest zuidelijke deel van het gebied bereikt. Tussen 27 en 30 maart nam het bataljon het vak van 4-RS ten oosten van Medan over met posten te Tandjoeng Balai, Mesihi, Goenoeng Melajoe en Haboko. In dit gebied aan de Status-Quo lijn had het voornamelijk een politietaak en was het redelijk rustig.”

Er is veel meer informatie te vinden over wat de blubbertrappers nog meer deden op Sumatra. In de tussentijd werden er o.a. fotootjes gemaakt om naar huis te sturen. 

Op deze foto Louis op de fiets. Conclusie is eigenlijk dat een Nederlander geen Nederland nodig heeft om de fiets te pakken. (Afbeelding: familiefoto/hergebruik niet toegestaan)

 

Bovenstaande foto stuurde Louis op met het duidelijke bijschrift dat hij ‘voor Pietje’ (mijn oudoom Piet) was. Het is een mooi exotisch plaatje, met een hoop bijzondere details. De taal op de huizen is Chinees. Chinezen waren er ook veel in Indië. Ook grappig is de elektriciteitspaal met bijzonder veel porcelein erop maar ogenschijnlijk geen draden er naartoe. En als laatste de auto’s. Of in ieder geval die op de voorgrond. Die is wel erg oud, ook voor toen (houten spaken!) Ik schat rond 1920. En let ook op het kenteken!

“Tijdens de tweede politionele actie, op 19 december 1948, trok het bataljon vanuit Goenoeng Melajoe op naar Rantau Prapat (actie ‘Renpaard’) en werden de ondernemingen Brussel en Padang Halabon bezet. De 3de compagnie zorgde voor rugdekking en bezette Soengei Kepajang. Een kleine groep stootte door naar Wingfoot. Op 20 december trok een groep van het bataljon 4-2 RI op naar Langga Pajoeng, maar kon deze door de onbegaanbare wegen niet bereiken. Door patrouillegang en acties werd het nieuwe gebied, welk op 22 februari 1949 werd vergroot met het vak van 3-15 RI rond Laboean Bilik, gezuiverd. In maart nam de onrust weer toe. Er werden diverse acties gevoerd waarbij o.a. Normark en Hoeta Godang werden bezet. Pas na het ‘ceasefire’ op 15 augustus keerde de rust in het gebied weer terug.”

De onrust nam dus toe op Sumatra, en ‘t zou ook niet meer rustiger worden tot 15 augustus 1949. In de aanloop naar 1949 was de internationale druk op Nederland toegenomen. Meerdere resoluties in de VN-Veiligheidsraad behandelden de politionele acties, en op 28 januari 1949 werd resolutie 67 aangenomen. De veiligheidsraad, toen met Argentinië, Canada, Cuba, Egypte, Noorwegen, de Oekraïne en als permanente leden de VS, Taiwan, Frankrijk, Groot-Brittanië en de Sovjet-Unie besliste dat de oprichting van een ‘Verenigde Staten van Indonesië’ onvermijdelijk was. Na resolutie 67 begon in augustus 1949 een rondetafelconferentie over Indonesische onafhankelijkheid in ‘s-Gravenhage. Deze conferentie eindigde met een soevereiniteitsoverdracht aan de Verenigde Staten van Indonesië op 27 december 1949, waarbij afgesproken werd dat over de status van Nieuw-Guinea in 1950 zou worden beslist. 

Het regiment werd op 12 november 1949 gerepatrieerd aan boord van de Johan van Oldenbarneveldt. Op 6 december 1949 kwamen zij weer aan te Amsterdam. Het regiment telde achttien gesneuvelden. Zij worden vermeld op onderstaande plaquette bij het Indiëmonument in Roermond.

Afbeelding: L. Bieringa

Ongeluk met een paard

Even een verhaal tussendoor. Bij ‘t nalopen van de stamboom Linders komt men al gauw uit op Jan Linders (*Woensdrecht, 1711, ✞ aldaar, 1779, nummer LW3/KW192), al was ‘t maar omdat zover bekend alle nakomelingen Linders van hem afstammen. Jan Linders was twee keer getrouwd; in 1743 met Barbarina Sanders uit Putte en in juni 1749 met mijn voorouder Cornelia Kerstiaanse uit Loenhout. Een trouwerij was altijd een feest, maar ik kan me voorstellen dat dat in dit geval iets minder ‘t geval was..

Jan Linders had met Barbarina drie kinderen: Maria Linders (*1743, LW13), Elisabeth Linders (*1745, LW14) en Leonardus Linders (*1747, LW15), allen gedoopt te Woensdrecht (dat wil zeggen in de schuurkerk te Hoogerheide). In de gerechtelijke archieven van Woensdrecht vond ik een akte uit januari 1749. De Huijbergse chirurgijn Balthazar Johannes Frits verklaarde aan de schepenen van Woensdrecht, Gerrit van Putte en Maghiel Verreesen, dat hij langs Jan Linders was geweest. “Gevisiteerd het doode lighaem van een kint van Jan Leenderts, arbeijder, woonende onder deese jurisdictie, genaemt Elisabet Leenderts oudt over de drie jaeren.”

Het betrof Jans dochter Elisabeth Linders; ze was dodelijk gewond geraakt. De chirurgijn schreef dat hij een wond vond in haar rechterslaap, in de rondte zo groot als een rijksdaalder, hevig bebloed. De doodsoorzaak, zo stelde hij vast, was een ‘schuring in het cranium (is de schedel) op de petrosa‘. Ook verklaarde hij dat de aanleiding “slaen, stooten off vallen” moest zijn. In een volgende akte van 4 januari 1749 compareerden nog een aantal mensen: Lucia Geijlis, weduwe van Stoffel Kerstens, Catarina Crijnen, huisvrouw van Jacobus Jansen en Barbel Maghielsen, dienstmeid bij vader Jan Linders, allen woonachtig te Woensdrecht.

Deze getuigen gingen verklaren over hoe dochter Elisabet om ‘t leven was gekomen. Zij schetsten de situatie. Het was ‘eergisteren’, donderdag tweede januari 1749, tijdens of net na zonsondergang. Dat moet rond tien over half vijf ‘s middags zijn geweest. ‘t Was bewolkt en wat koud. Lucia en Catarina bevonden zich in een huis aan de westzijde van de ‘s-Heerenstraete in Woensdrecht, Barbel in het huis van Jan Linders daar recht tegenover. Op dat moment hoorden zij een hollend paard over straat rennen, en schreeuwende kinderen; een dochter van Lucia en een dochter van Jan; Maria.

Lucia rende naar buiten, achter de twee meisjes aan die het huis van Jan Linders binnenrenden. Toen zag ze Elisabet liggen, in de “kant van het spoor van de weg” op haar rug. Ze stak haar hand uit en kreunde zachtjes. “Waerop zij deponente het selve kint heeft opgenomen en gevonden dat het selve aen het hooft was geraekt, en eenig bloet in de mont hadde, veroorsaekt soo het naderhant bleek, dat het kint op zijn tong had gebeeten”. Catarina en Barbel kwamen ook af op het geluid, en vonden Elisabet in de armen van Lucia. De verklaring moest volgens de getuigen zijn dat het hollend paard Elisabet geraakt of getrapt had. Het kindje werd naar binnen gebracht en overleed daar rond tien uur ‘s avonds. Het paard kwam niet uit het niets; de getuigen verklaarden dat zij van horen zeggen hadden dat die middag een paard van Nicolaes van Pageé op hol geslagen was, en had gelopen vanaf het huis ‘de Swaen’ tot aan de gemeentewerf. 

Op 28 mei van dat jaar werd er een voogd aangesteld over het minderjarige kind van Jan Leendertse, Maria. Dat betekent dat zijn vrouw Barbarina inmiddels was overleden, en dat ook zoon Leonardus niet meer leefde. 1749 moet een rampjaar geweest zijn voor mijn voorvader.. 

Een verlaten vrouw op de Kaai

De Smakkestraat gezien vanaf de Kaai naar de Korte Dubbelstraat. Foto door mijzelf, 5/9-2017.

Op 6 februari 1850, om zeven uur ’s avonds, werd er in een huis tussen de pottebakkerijkes in de Bergse Korte Dubbelstraat mijn bet-betovergrootmoeder Cornelia van den Boom-Martens (kwartierstaatnummer 39) geboren. Het was al donker en vrij koud, nog geen vijf graden. Op ’t eerste gezicht kwam zij ter wereld uit een vrij normale familie, in de zin van, zo zijn er nog wel wat in mijn kwartierstaat. Haar katholieke ouders, arbeiders, kwamen uit Woensdrecht en Halsteren en gingen op de Kaai wonen; of althans, dat doet de geboorteakte vermoeden. Echter, er klopte iets niet. Haar vader, Judocus Martens (verder bijna altijd vermeld als Mertens, kwartierstaatnummer 78), was niet aanwezig bij de aangifte, maar hij werd wel als vader genoemd in de akte. In plaats van vader Judocus deed stadsvroedvrouw Maria Cornelia Hergelt de aangifte. Ik stel me voor dat Hergelt een soort van baken was voor ongehuwde moeders in die tijd; ze was getrouwd met Josephus Deschamps, zelf zoon van een ongehuwde moeder. Ze zal dus wel ’t klappen van de zweep gekend hebben; goede kennis hebben van welke gevolgen het ongehuwd krijgen van een kind in die tijd had. Maar.. Cornelia’s moeder, Maria Bastiaansen (kwartierstaatnummer 79), was niet ongehuwd. Ze was getrouwd met Judocus Mertens, een ruime dertien jaar al. Ook dat heb ik vaker gezien. In de akte werd dan opgetekend dat de vader afwezig was. Misschien met een schip mee, of elders aan ’t werk. Maar ook dat was hier niet het geval..

Even terug naar ’t begin. Judocus Mertens werd op 7 april 1794 geboren te Woensdrecht, zoon van Jan Baptist Mertens (*Ekeren, Antwerpen, 1749, Woensdrecht, 14/8-1828, kwartierstaatnummer 156) en Catharina Dielen (*Woensdrecht, 9/8-1761, aldaar, 24 of 25/1-1825, kwartierstaatnummer 157). Vader had een huisje met erf en tuin aan de Woensdrechtse Dorpsstraat. Maria Bastiaansen werd geboren op 29 september 1808 te Halsteren, waarschijnlijk aan de Kleine Melanen, of in ieder geval op de Noordgeest. Daar hadden haar ouders Georgius (Joris) Bastiaens (*Veldwezelt, Belgisch Limburg, 27/1-1760, Halsterse Noordgeest/Kleine Melanen, 20/9-1811, kwartierstaatnummer 158) en Cornelia Moerbeek (*Bergen op Zoom, 13/10-1770, Halsteren, 9/6-1849, kwartierstaatnummer 159) een aanzienlijke hoeveelheid grond; een huis met erf en daaromheen heide, bouwland en moestuin. Judocus Mertens werd uitgeloot voor militaire dienst met lotnummer negen, zijn uiterlijk werd wel opgenomen. Hij had een ovaal aangezicht, rond voorhoofd, bruine ogen, een spitse neus, ‘gewone’ mond, ronde kin, bruin haar en bruine wenkbrauwen en geen merkbare tekenen. Hij was 1,70 lang en kon niet schrijven. Niet lang na deze loting ontmoette hij Maria en hij trad met haar in ’t huwelijk op 25 november 1836 te Halsteren. Van hun ouders was alleen Cornelia Moerbeek nog in leven op dat moment. Bruid en bruidegom woonden beiden te Halsteren.

Maria met kinderen in ‘t Bergse bevolkingsregister over 1850-1860. (Afbeelding: WBA Bergen op Zoom)

Ik was eigenlijk ‘gewoon’ op zoek naar ’t adres van ’t echtpaar in Bergen op Zoom. Gezien ’t feit dat Cornelia in 1850 daar geboren werd, moesten zij ergens tussen 1836 en de winter van 1850 naar de stad verhuisd zijn. ’t Adres Korte Dubbelstraat D103 vermeld in Cornelia’s geboorteakte, komt verder niet meer voor. Echter, een paar deuren verderop in ’t Smakkestraatje, tussen de Korte Dubbelstraat en de Kaai, woonde in de periode 1850-1860 arbeider en weduwnaar Johannis Baks. Hij was volgens ’t Bergse bevolkingsregister over die periode geboren te Halsteren in 1796 en woonachtig op D110 in de Smakkestraat. Het gezin bestond uit hem, Pieternella Baks (*Halsteren, 1834), Johannis Baks (*Halsteren, 1836), Maria Bastiaanse (*Halsteren, 1809), Johanna Bastiaanse (*Bergen op Zoom, 1840), Maria Bastiaanse (*Bergen op Zoom, 1844) en Cornelia Bastiaanse (*Bergen op Zoom, 1850). Maar Maria Bastiaanse stond hier niet vermeld als echtgenote van Baks, maar als “verlaten vrouw”. Zo werd dat er letterlijk bijgeschreven. En Judocus Mertens woonde er dus niet..

Dit verklaart best ’n hoop. Judocus en Cornelia zijn ergens rond 1840 naar Berrege verhuisd. En ergens daar ging ’t mis tussen hen. Naar ’t waarom ga ik verderop in dit stukje op zoek. Maar bij de start van dit bevolkingsregister in 1850 was Judocus vertrokken. Er werd geen akte van woonplaatsverandering opgesteld of afgegeven; niet alles werd netjes bijgehouden in die tijd en misschien nog belangrijker: je vrouw en kinderen verlaten verdiende ook toen geen schoonheidsprijs. Al moet ik er bij zeggen: ‘verlaten vrouw’ klinkt nogal dramatisch. Scheiden was juridisch mogelijk sinds 1838, eigenlijk daarvóór al, toen Napoleon hier de baas was, maar die wet werd later weer ingetrokken. Er waren vier redenen waarvoor een scheiding aangevraagd kon worden: overspel, ‘kwaadwillige verlating’ van ten minste vijf jaar, een veroordeling tot misdaad of ernstig huiselijk geweld. Wanneer met, bijvoorbeeld als men van hun geloof, niet wilde scheiden, maar wel uit elkaar wilde, kon een scheiding van tafel en bed aangevraagd worden. Man en vrouw hoefden dan officieel niet meer bij elkaar te wonen. Of er van één van deze zaken sprake was hier, weet ik niet. Het enige wat duidelijk wordt is dat Judocus weg was en Maria Bastiaanse met haar drie dochters bij Baks inwoonde. Misschien kende ze Johannis Baks nog van haar tijd in Halsteren.. Of misschien was hij gewoon iemand uit de buurt aan wie ze huur betaalde. Of misschien wel allebei..

Judocus Mertens moet op 6 februari 1850 al weg zijn geweest, vandaar dat de vroedvrouw de aangifte van geboorte deed. Hij werd wel als vader vermeld, ondanks dat Cornelia in ’t eerder beschreven bevolkingsregister 1850-1860 als Bastiaanse ingeschreven werd. Ze bleef echter de rest van haar leven de naam Martens gebruiken. Maar volgens datzelfde register had Maria nog twee dochters. Die zouden dan geboren zijn tijdens haar huwelijk met Judocus, wat een verklaring voor huwelijksproblemen zou geven, lijkt me. Eén van die twee vond ik terug. Maria Johanna Bastiaanse werd geboren te Bergen op Zoom (precies adres werd niet vermeld) op 21 augustus 1844 om half één ’s middags. De aangifte werd gedaan door Maria Houtepen, huisvrouw van Johannes Franciscus Janvier, 35, zonder beroep; zij verklaarde bij de bevalling aanwezig te zijn geweest. Een vader werd niet vermeld. Getuigen waren diezelfde Johannes Franciscus Janvier, 34, kleermaker en Adrianus Weverling, 26, schoenmaker. Maria Johanna trouwde op 5 juli 1866 te Bergen op Zoom met arbeider Franciscus Lint, dan 23 jaar, Bergenaar en zoon van Henricus Lint en Johanna van Tilborg. Maria Johanna Bastiaanse zou overlijden in 1912. Van de geboortedatums, geboorteplaatsen en namen vermeld in ’t gezin Baks/Bastiaanse in 1850 lijkt vrij weinig te kloppen. Op 15 september 1864 vond er te Bergen op Zoom een huwelijk plaats tussen de Bergse hoefsmid Wilhelmus Verbrugge, 24, zoon van Franciscus Henricus Verbrugge en Johanna Catharina Schuurbiers en Adriana Bastiaans, arbeidster, dochter van Maria Bastiaans, 23 en te Halsteren geboren. Dat zou dan rond 1841 zijn, rond ’t geboortejaar wat in 1850 vermeld werd bij Johanna Bastiaanse. Maar ’t belangrijkste hier is.. Halsteren.

Geboorteakte van Adriana, Halsteren, 1841. (Afbeelding: WBA Bergen op Zoom)

Stel dat Adriana Bastiaans dezelfde is als Johanna Bastiaanse. Daar zijn nogal wat aanwijzingen voor, en ’t zou betekenen dat Judocus en Maria ergens tussen 1836 en 1840 of 1841 van Halsteren naar Bergen op Zoom verhuisden. In Halsteren vond ik inderdaad haar geboorteakte. Veel in deze akte lijkt te ‘kloppen’. Op een rijtje: Johannes Fitseler, 73, arbeider, woonachtig te Halsteren, deed aangifte van de geboorte van Adriana Bastiaans, geboren op 30 augustus 1841 in de Halsterse wijk Noordgeest (dat lijkt in ieder geval te kloppen), dochter van Maria Bastiaans, arbeidster, 33 (haar geboortejaar zou dan ongeveer 1808 zijn, ook dat lijkt te kloppen), woonachtig op de Noordgeest te Halsteren. De twee getuigen waren Johannes Kokken, 73, winkelier en Bastiaan Bastiaanse, 38, kleermaker, beiden woonachtig te Halsteren. Bij de laatste getuige ligt hier het probleem. Bastiaan Bastiaanse was niet verwant. Dat zou betekenen dat er óf sprake is van toeval dat hij getuige was bij deze geboorteakten van kinderen van Maria Bastiaansen te Halsteren, óf dat er sprake is van een tweede ongehuwde Maria Bastiaansen, die dan aan hem verwant zou zijn. Dit is van belang om te kunnen nagaan hoeveel kinderen mijn voorouder Maria tijdens haar huwelijk kreeg die niet van Judocus waren.

De handtekening van Bastiaan Bastiaanse, zoals die vaak voorkwam in ‘t Halsterse geboorteregister over 1839. (Afbeelding: WBA Bergen op Zoom).

Hoewel Maria’s vader Joris Bastiaens in 1832 niet alleen werd vermeld als Josephus maar ook als Sebastiaan, is vader uiteraard geen kandidaat om de getuige uit 1841 te zijn; hij overleed reeds in 1811. Het echtpaar Bastiaens-Moerbeek kreeg geen kind met de naam Sebastiaan. De Bastiaan Bastiaansen uit 1841 was dus kleermaker en woonde ’t op Halsterse dorp. Hij was getrouwd met Pieternella Poulussen en werd geboren in Steenbergen. Eén theorie die ik bedacht was dat deze Bastiaan een zoon kon zijn van Henricus Bastiaens, een broer van Joris (dus uit omgeving Maastricht maar hier in de buurt aanwezig), die getuige was bij de doop van Maria Bastiaansen in 1808. U raadt ’t al, ook dat was niet het geval. Bastiaan overleed in 1884 te Halsteren en opgetekend werd dat hij zoon was van ene Adriaan Bastiaanse en Maria Anna van Berkom. Het klinkt allemaal erg ingewikkeld; maar ik ga een conclusie trekken. Wie wel eens de katholieke trouwboeken van Halsteren uit de 18e eeuw heeft doorzocht, is vast bekend met Paulina Smout. Deze dame was tussen 1730 en 1747 niet minder dan 524 keer getuige bij een huwelijk. Ik weet niet precies of dit vanuit een bepaalde functie was of dat Paulina gewoon een groot netwerk had, maar met Bastiaan Bastiaanse zie ik iets vergelijkbaars. In ’t jaar waarin te Halsteren zijn zoon Johannes Bastiaanse geboren werd, 1839, was Bastiaan getuige bij nog 26 andere geboorteaangiften. En dat van de 71 akten die er dat jaar werden opgesteld. Oftewel: dat er bij aangifte van geboorte van Maria’s dochter te Halsteren iemand getuige was met dezelfde achternaam is toeval. En dus gaat ’t om dezelfde persoon als in 1850 in de Smakkestraat woonde.

De geboorteakte van Maria’s eerste dochter, Halsteren, 1838. (Afbeelding: WBA Bergen op Zoom)

De geboorteakte van Petrus Bastiaans, Halsteren, 1839. (Afbeelding: WBA Bergen op Zoom).

Met die conclusie kan ik ook vaststellen dat Maria nóg twee kinderen kreeg tijdens haar huwelijk waarvan de vader niet bekend was. De eerste was een doodgeboren meisje, dat ter wereld kwam op 6 maart 1838 in het huis van haar zwager Jacobus de Krom. Hij was comparant en op dat moment 36 jaar oud, arbeider en woonachtig op de Halsterse Noordgeest. De getuigen waren Pieter Wilhelmus van Wesel, veertig, bouwknecht en Johannes Kokken, zeventig, winkelier, beiden woonachtig binnen de gemeente Halsteren. Het tweede kind was Petrus Bastiaans, geboren op 27 mei 1839 op de Halsterse Noordgeest. In die akte compareerde Pieter de Grauw, 52, particulier, woonachtig te Halsteren en waren de getuigen Bastiaan Bastiaanse (die kennen we nog), 36, kleermaker en Johannes Kokken, 72, winkelier, beiden woonachtig te Halsteren. Zoontje Petrus overleed reeds vroeg; nog geen maand oud op 25 juni 1839 te Halsteren. Vier kinderen van een onbekende vader dus, tíj́dens haar huwelijk met Judocus. Het lijkt wel een negentiende-eeuwse variant op een verhaal uit KRO Spoorloos.. Ik vermoed dat we hier de reden hebben dat vader vertrok. Misschien was Cornelia eveneens niet zijn dochter, kwam hij daarachter en gaf moeder aan dat het wél zijn dochter was omdat hij daar geen inspraak meer in had. We zullen ’t nooit weten.

Cornelia bleef inwonen bij Johannis Baks op Smakkestraat D109. In ’t volgende bevolkingsregister, dat vanaf 1860, bestond ’t gezin nog maar uit hem, Maria en haar drie dochters. Baks en Maria overleden in die periode, de drie dochters trouwden en verhuisden. Op de dag van haar overlijden, tien mei 1864, werd ook de overlijdensakte opgesteld. Maria overleed ’s morgens om tien uur, de aangifte werd gedaan door Johannes Lambertus Clarijs, 38, wagenmaker en Walterus de Nijs, 35, voerman. Ze werd 55. Vermeld werd: “echtgenote van Judocus Martens”. Die Judocus was spoorloos na 1850. Tot ook hij overleed. Dat was niet geheel onlogisch te Woensdrecht, zijn geboortedorp, op negen april 1871 om elf uur ’s ochtends. De aangifte werd gedaan door Jacobus Theodorus Soffers, 49, gemeentesecretaris en door Adrianus Willemse, 55, armmeester. En da’s geen goed teken wat zijn leefomstandigeden betreft. Judokus werd 77. In de akte werd vermeld: “echtgenoot van Maria Bastiaanse”.

Overlijdensakte van Judocus Mertens, Woensdrecht, 1871. (Afbeelding: WBA Bergen op Zoom).

Maria Bastiaanse met haar kinderen in ‘t Bergse bevolkingsregister over 1860-1880. Een ambtenaar op de afdeling burgerzaken had als taak om later met een blauw potlood te noteren dat Baks en Maria overleden waren, en dat de dochters trouwden. Blijkbaar verveelde hij zich, en een portret van een 19e-eeuws aandoende persoon was ‘t gevolg. Stukje Bergse kunst! (Afbeelding: WBA Bergen op Zoom)

Gebruikte bronnen: 21, 43, 49, 160, 161, 202, 402, 494, 558, 649, 760, 989, 1232, 1514, 1557, 1569, 2160, 2187, 2203, 2254, 2568, 2573, 2707, 2708, 2709, 2710, 2711.